Java oorlog

 De Java-oorlog duurde van 1825 tot 1830 en is, naast de Atjeh-oorlog, wellicht de felste en langdurigste oorlog die Nederland heeft gevoerd om zijn gezag als koloniaal overheerser in Nederlands-Indië te kunnen vestigen.

De rechtstreekse aanleiding was het feit dat de Javaanse prins Diponegoro zich door de Nederlanders onheus bejegend achtte. De diepere achtergrond was de ontevredenheid van de Javaanse bevolking over veel aspecten van het Nederlands bewind. De oorlog woedde vooral in Midden-Java. Naar schatting kwamen ongeveer 15.000 soldaten van het koloniale leger om het leven, ongeveer de helft daarvan waren Europeanen. Het aantal slachtoffers aan Javaanse kant wordt op 200.000 geschat. Het Nederlandse koloniale leger beschikte over een veel grotere vuurkracht waardoor het alle geregelde veldslagen kon winnen. Het was echter slecht in staat tot het bestrijden van de hardnekkige guerrillaoorlog. Bij de onderdrukking hiervan werd een groot deel van Midden-Java verwoest.
De Vorstenlanden strekten zich uit van de baai Segara Anakan tot iets ten oosten van de baai Gema aan de zuidkant van het eiland. Het land was omringd door gouvernementen die aan het directe gezag van de Nederlanders onderworpen waren. Hun gezamenlijk oppervlak bedroeg 11.310 vierkante Engelse mijl. Van de in totaal 1.658.000 inwoners bevatte Djokjakarta, waar de oorlog aanvankelijk het hevigst woedde, er 685.000. De gelijknamige hoofdplaats lag in een vlakte die zich oostwaarts uitstrekt in de richting van Klaten en Soerakarta, noordwaarts oploopt naar de Merapi en ten westen werd afgesloten door een bergketen. De hoofdstad Djokjakarta telde destijds 90.000 inwoners. De stad en de Kraton van de sultan, die door een gracht en een zware muur omgeven was, werden beheerst door een fort waarin de Nederlandse bezetting verblijf hield.