Niet ver vóór ons ligt Zwartewaal en geestig komen de roode daken uit tusschen de witte vruchtboomen en de grijze wilgen. ’t Is een eenvoudig, maar vrolijk en vriendelijk landschap, in rijken, reinen voorjaarsdos en in den glans eener liefelijke lentezon. Stil is ’t op het land en stil op den stroom. De akkers zijn bewerkt en vereischen voor ’t oogenblik niet veel bemoeijing van menschenhand; de beweging op de rivier heeft sedert lang niet veel meer beteekend en naauwelijks zien wij een zeil boven den breeden waterspiegel uitgespannen. Wel waaijen daar boven de huizen van Zwartewaal de vlaggen van hooge scheepsmasten, maar de vaartuigen, die ze dragen, liggen thans in de haven. De visscherslui zijn blijkbaar te huis. Van drukte aan den weg is ook geen sprake. Toch is ’t niet doodsch of somber te midden dèr weelderige, ten nieuwen leven ontwaakte natuur, waar het water straalt tusschen de wuivende biezen en het witte, blinkende zand van zijn oevers, en over de velden en boomgaarden de belofte van den zomerzegen ligt. En wat schilderachtige hoekjes zijn er aan den dijk, waartegen, als in een nest van wilde doornhagen, de nederige huisjes liggen, over wier bemoste rieten daken de vlierstruik zich buigt, terwijl de hooge wilgengroep de graauwe muren overschaduwt. Een land van dijken en polders heeft ook zijn schoonheid!
Recente reacties