Zwartewaal leefde van de visserij. Het gezegde ‘de zee geeft, de zee neemt’ was helaas maar al te waar. Het dorp werd in 1775 getroffen door het zinken van maar liefst vier schepen. Zwartewaal was eeuwenlang een echt vissersdorp. In de zeventiende eeuw was de visserij de belangrijkste bron van inkomsten. Het was een riskant beroep, voor de vissers, maar ook voor de reders, die grote sommen geld investeerden in de schepen en uitrustingen.
Aanvankelijk maakten de Zwartewaalse vissers gebruik van zogenaamde buizen. Het was een ideaal schip om in het voorjaar en zomer rond de Shetlandeilanden op haring te vissen.
In 1646 werd de Zwartewaalse Gaffelaar als nieuw scheepstype geïntroduceerd. Dergelijke schepen waren zo’n twintig meter lang en telden gemiddeld dertien bemanningsleden. Daarmee voer men onder meer naar IJsland om op kabeljauw en schelvis te vissen.
Ook de Doggersbank vormde een rijke visgrond, waar tarbot werd gevangen, die in Londen op de markt werd gebracht. Het leverde flinke inkomsten op, maar de kosten waren eveneens hoog. De bouw en uitrusting van een zeewaardig schip kostte zo’n tienduizend gulden.
In 1774 telde de Zwartewaalse vissersvloot negentien grote schepen, maar toen sloeg het noodlot toe. Dat jaar verging één gaffelaar, waarvan de twaalf opvarenden verdronken. Van de resterende achttien kwamen er in 1775 maar liefst drie schepen niet terug van zee. Vermoedelijk waren ze door een storm vergaan.
Het was een ramp die het dorp niet snel te boven zou komen. De complete dorpsgemeenschap raakte ontwricht door de dood van ruim vijftig mannen, waarvan de meesten waren getrouwd en kinderen hadden. Het dorp was in rouw gedompeld en de weduwen en wezen gingen in het zwart gekleed.
De kas van het weduwen- en wezenfonds, die ondersteuning gaf aan de tot armoede vervallen moeders, was absoluut niet berekend op een ramp van deze omvang. Tussen 1763 en 1770 waren ook al drie gaffelaars gezonken, zodat het fonds nauwelijks nog geld bevatte.
Er werd hulp ingeroepen van omringende dorpen en steden en er werden inzamelingen gehouden, maar het was te weinig om de nabestaanden te onderhouden. Tenslotte kreeg men van de Staten van Holland een jarenlange vrijstelling van verschillende belastingen. Op die manier kon het dorp het hoofd net boven water houden, al vormde het vergaan van een gaffelschuit in 1780 opnieuw een flinke klap.
De visserij tot de 19de eeuw
Zwartewaalse vissers beoefenden meer de beugvaart: zij visten met lijnen en haken op bijvoorbeeld kabeljauw en gebruikten levende vis (de zogenoemde ‘prik’) als aas -vandaar de uitdrukking ‘vissen voor een prikkie’.
Om kabeljauw te vangen voeren ze met hun kleine schepen tot IJsland toe, ongetwijfeld onder het zingen van: ‘Allen die willen naar IJsland varen, moeten mannen met baarden zijn.’
Op een zeker moment leefde maar liefst 95 procent van de bevolking van de visserij: ze voeren op hoekers of sloepen of werkten in een kuiperij, mandenmakerij, scheepswinkeltje of werkplaats. Terwijl de mannen soms maanden van huis waren, probeerden de vrouwen in hun levensonderhoud te voorzien door een uitbaterij te beginnen.
Zwartewaal had een tijhaven; de schepen konden alleen naar binnen bij hoog water. Maar toen de monding van de Maas verzandde en zelfs werd afgedamd, verdween de vloot: schepen werden opgelegd of verhuisden naar Vlaardingen of IJmuiden.
Het aanzien van het dorp veranderde, zeker na de Tweede Wereldoorlog. Aan de haven tref je nu geen zakkendragers meer, die met een dobbelsteen loten wie de lading van een schip mag lossen: de stenen die bepaalden of ze een ‘smakgeld’ verdienden of niet, worden nu bewaard in het museum. Net als de zelfgebreide visserstrui waarvan elk vissersdorp vroeger een uniek patroon had, zodat een aangespoelde drenkeling onmiddellijk aan zijn kleding kon worden herkend. Zwartewaal heeft nog maar één visser, die veilig achter de dam langs zijn fuiken vaart.
Eenmaal, halverwege de 19de eeuw, mocht het soezerige haventje van Zwartewaal een koopvaardijschip verwelkomen, maar de schoener Joänna van de plaatselijke rederij Kwak, keerde daarna nooit weer met haar lading Roemeense rogge of Noord-Russisch hout omdat de haven alsmaar verder dichtslibde.
Bron artikel: Streek archief Voorne-Putten
Bron Zwartewaalse Gaffelaar: Fries Scheepvaartmuseum, Auteur: Gerrit Groenewegen – Kopergravure. Afbeelding van een Zwartewaalse gaffelaar (periode 1790).
Recente reacties